Hoe valt iemand ten prooi aan systematische pesterijen?

Zondebokken nemen altijd de onderste positie in in de hiërar­chie van de groep. Hoe belan­den ze daar? Komt dat door hun ui­ter­lijk of door iets anders?

Volgens Van der Meer loopt ieder kind kans slachtoffer van pesten te worden. “Het enige dat daarvoor nodig is, is dat het kind afwijkt van een door de meerderheid van de klas gestelde norm. Normen kunnen betrekking hebben op kleding, geld, uiterlijk, godsdienst, huidskleur, gewicht of gewoonten. Wijk je af van een dergelijke norm, dan loop je kans zondebok te worden.” aldus Van der Meer (1993).

Ik zet hier graag iets tegenover: Een verandering in iemands uiterlijk en een afwijking van een norm kan voor kinderen uit zijn omgeving aanleiding vormen hem hoger of lager te plaatsen in de hiërar­chie van de groep. Een bril of een beugel kan voor iemand het begin zijn van een afschuwelijke periode, maar het kan ook niks uitmaken of zelfs als ­statussym­bool gezien worden en iemand een hogere positie in de groep opleveren.

Dit gegeven maakt het interessant ons af te vragen: Wat is het ver­schil dat het verschil maakt? Hoe komt het dat het ene kind wel gepest wordt met een nieuwe bril en het andere niet? En hoe komt het dat sommige kinderen systematisch gepest worden en anderen niet?

Een leeuw valt niet zomaar een willekeurige zebra aan als hij een kudde voor zich ziet; doelbe­wust kiest hij een zwakke zebra, omdat dat een eenvoudige prooi is.

Kinderen die pesten, herkennen ook een geschikt doelwit. Dat hoeft niet bewust te gaan, want onbewust hebben we vaak een heel aardig idee over de verdeling van posities binnen een groep. We baseren dat vooral op non-verbaal gedrag.

De manier waarop wij onszelf zien en de manier waarop wij denken dat anderen over ons denken, bepaalt in belang­rijke mate onze houding. Uit onze houding lezen mensen om ons heen dingen af. Of we willen of niet, we communi­ceren non-verbaal veel over ons zelfbeeld, onze relatie met de groep en onze positie in die groep.

Iemands sociaal gedrag wordt in belangrijke mate bepaald door de manier waarop hij/zij zichzelf in relatie tot anderen in gedachte weergeeft; intern representeert. Want hoe verklaar je anders dat diezelfde beugel bij het ene kind aanleiding geeft om hem te pesten, terwijl er bij een ander kind niet of juist positief op wordt gereageerd? Een kind dat denkt dat iedereen hem uit zal lachen om zijn nieuwe bril, zal zich daar ongeluk­kig bij voelen. Hij ziet er bij voorbaat al tegen op om naar school te gaan. Zal hij het schoolplein oplopen met rechte schouders en zijn neus in de wind? Nee, hij maakt zich klein, hij doet (onbewust) zijn best onopgemerkt te blijven. Als hij zich letterlijk klein maakt, voelt hij zich nog kleiner worden, zijn zelfvertrouwen neemt verder af. En dat zal niet onopge­merkt blijven.

Het cruciale verschil zit dus niet in uiterlijke ver­schillen en objectieve afwij­kingen van een norm. Nee, wat cruciaal is, is de manier waarop we onszelf beleven in relatie tot anderen. Het gaat om onze subjectieve ervaring; hoe zie je jezelf en hoe kijk je tegen mensen in je omgeving en tegen jouw relatie tot die mensen aan?

Omdat iemands beleving van zijn sociale omgeving bepalend is voor zijn sociaal gedrag, is het ook mogelijk een kind in staat te stellen zich anders te gedragen door het deze interne represen­taties te laten veran­deren. Iemand die tegen iemand opkijkt bijvoorbeeld, zal zich submis­sief gedragen. Wanneer iemand aangeeft daar last van te hebben, maken we wel eens opmerkingen in de trant van: “In z’n blootje ziet hij er net zo uit als jij” om gelijk­heid te sugge­reren. Wanneer daardoor die persoon anders tegen de ‘belangrijke’ persoon aan gaat kijken, zal hij zich gelijkwaardiger voelen en gelijkwaardiger gedragen.

Hoe iemand naar zichzelf kijkt en zichzelf ziet in relatie tot anderen, kun je nagaan door zijn Sociaal Panorama als monitor te gebruiken.

 

Reageren is niet mogelijk.