Het is nog lang geen Sinterklaas: Welke rol speelt tijd bij motivatiekracht?

“Als je niet ophoudt met klieren, dan geef ik je mee aan Sinterklaas.” roept Marcels moeder boos. “Ach, het is nog lang geen Sinterklaas! En Sinterklaas bestaat niet!” reageert Marcel onverschillig.

Zo’n elf maanden per jaar slagen kinderen erin zich te onttrekken aan de invloed van Sinterklaas. Maar wanneer de stoomboot aan komt varen, blikken veel kinderen terug op de periode na Sints vorige vertrek en vragen zich af: ‘Ben ik wel lief geweest?’ Hoe dichterbij Pakjesavond komt, hoe meer kinderen zich om deze vraag zorgen kunnen maken. En dat zijn niet op de laatste plaats de kinderen die weten dat hun ouders de Sinterklaasinkopen doen…

Hoe tijd motivatiekracht beïnvloedt, is mogelijk met dit Pakjesavondvoorbeeld al voldoende duidelijk geworden. Het kan nog duidelijker worden wanneer je nagaat wanneer jij zelf de leukste Sinterklaasgedichten maakt en de beste surprises. Dat zal niet in juli zijn…

In de vorige paragraaf werd duidelijk dat motivatie ergens naartoe sterker is dan motivatie ergens vanaf. Er is echter één belangrijk type motivatie ergens vanaf, dat in de loop van de tijd juist steeds sterker wordt: de zogenaamde ‘deadline-motivatie’.

Als je Sinterklaas op vijf december viert, zul je je sterker genoodzaakt voelen inkopen te doen, naarmate die datum dichterbij komt.

Een kind dat over vier weken een opstel moet inleveren, kan zich daar rustig lange tijd niet mee bezig houden. De wetenschap dat het een week na moet blijven, strafcorvé krijgt en het opstel 10 over moet schrijven, motiveert niet direct om aan het werk te gaan. Maar hoe dichterbij de inleverdatum komt, hoe regelmatiger het kind aan de negatieve consequenties van te laat inleveren zal denken. Het gevoel van ‘dat wil ik niet’ wordt daardoor sterker. En de noodzaak om aan het werk te gaan, neemt toe. Er komt steeds meer druk op de ketel. Derks verwoordt dit treffend met: “Een deadline is een tijger die steeds dichterbij komt naarmate je langer niets doet.” (Derks, 1988)

Ik wil een broertje, en een mooie rode fiets…: Ideeën over de wenselijkheid

Heb je geen wensen voor Sinterklaas, dan zul je minder hard je best doen om lief te zijn. Hoe wenselijker je doel/motief, hoe sterker dat motiveert. Een kind dat graag een 10 voor aardrijkskunde haalt, zal harder zijn best doen. Maar als je weet dat je een 6 op je rapport krijgt voor dictee, of je nou een 3 haalt of een 10 voor dit proefwerk, dan gaat daar geen enkele motivatiekracht vanuit.

Ook geldt dat hoe belangrijker je iets vindt, hoe liever je het realiseert of het je eigen maakt en hoe sterker je daardoor gemotiveerd wordt. Een meisje dat zichzelf voor houdt dat ze later als cassière wil werken en denkt ‘ach, dan doen we toch alles met de computer’ zal het belang van leren rekenen minder onderkennen dan een meisje dat op woensdagmiddag en in het weekend haar ouders helpt achter de marktkraam. Een jongen die een verhaaltje moet schrijven, zal daar harder zijn best voor doen wanneer hij er van droomt schrijver of journalist te worden, dan wanneer hij vastbesloten is metselaar of voetballer te worden; ‘waarvoor moet een metselaar nou verhaaltjes kunnen schrijven?!’

Hoe meer je het belang ergens van inziet, hoe wenselijker je het doel zult vinden.

Deadline-motivatie hangt samen met het belang dat je toekent aan het vermijden van je motief. Hoe ellendiger je je gaat voelen bij de negatieve consequenties die je boven je hoofd hangen, hoe belangrijker het wordt dat dat niet gebeurt. Hoe groter je angst voor de negatieve consequenties, hoe groter de noodzaak om aan het werk te gaan.

De werkhouding van een aantal middelbare scholieren kan dit mooi illustreren:

Misschien heb je je ooit verbaasd over middelbare scholieren die jaren achtereen met de hakken over de sloot overgaan. Bij hen is waarschijnlijk sprake van de ‘deadline-motivatie’dynamiek. Het hele jaar doen zij nagenoeg niks. En hoewel ze bij ieder rapport worden gewaarschuwd: “Als je zo door gaat, blijf je zitten” gaan ze door met niks doen. Tot het moment waarop ze realiseren dat als ze nu niks doen ze ècht blijven zitten. En zij zich voorstellen wat dat betekent: afgaan voor vrienden en familie, vrienden kwijtraken, alles nog een keer moeten doen, bij jongere kinderen in de klas komen…

Dàn zien zij ineens de dringende noodzaak om aan het werk te gaan en zetten alles op alles.

 

Reageren is niet mogelijk.