Dat krijg ik toch niet: ideeën over haalbaarheid

“Zullen we nog een liedje zingen?” vraagt moeder aan Vera. “Ach,” antwoordt Vera, “ik krijg toch geen poppenhuis!”

Wanneer je bij voorbaat denkt dat iets niet lukt: ‘dat kan ik toch niet’, ‘dat lukt me nooit’ zul je er niet aan beginnen. Iemand die zeker weet dat hij blijft zitten, ook al haalt hij voor de rest alleen nog maar tienen, zal niet alles op alles zetten om nog zo’n hoog mogelijke cijfers te halen. Hoe haalbaarder je denkt dat iets is, hoe sterker dat motiveert. Laten we eens een kijkje in de klas van een lagere school nemen om wat meer te zien over de samenhang tussen haalbaarheid en motivatiekracht.

Fabian speelt een beetje met zijn pen. Hij kijkt rond om te zien waar de andere kinderen mee bezig zijn. Na een tijdje opent hij zijn schrift. Hij krijgt een kleur: 11 fouten. ‘Ik kan niet rekenen,’ zegt Fabian tegen zichzelf, ‘ik leer het nooit!’ en schuift zijn rekenspullen aan de kant. Ans is lekker aan het werk. Om kwart voor tien denkt ze: ‘Als ik nog even door werk, krijg ik vandaag mijn boek misschien wel uit!’ en ze gaat ijverig verder. Om vijf voor tien kijkt ze op de klok. Wat doet ze nu? Ze ziet dat ze nog één rijtje sommen moet maken. Nu kan ze twee dingen denken: iets in de trant van ‘nog vijf minuutjes, dat moet lukken’ of iets in de trant van ‘nog een héél rijtje, dat lukt me nooit’. In het laatste geval zal ze langzamer gaan werken of misschien zelfs stoppen: ‘ik krijg het toch niet af!’ Lijkt het haar wèl haalbaar dat rijtje in vijf minuten af te maken, dan zal ze erg haar best doen om het af te krijgen.

Ans laat zien hoe ideeën over haalbaarheid met tijd samen kunnen hangen. In het voorbeeld van de middelbare scholieren zagen we hoe tijd ook een rol kan spelen bij de wenselijkheid (noodzakelijkheid) van een motief.

We kunnen concluderen dat de factoren die de aantrekkelijkheid van een motief beïnvloeden niet op zichzelf staan, maar elkaar ook onderling beïnvloeden.

Graag geven we hier nog een voorbeeld van de manier waarop leerkrachten ideeën over haalbaarheid, of liever gezegd onhaalbaarheid proberen te beïnvloeden door het belang ergens van te onderstrepen.

Naarmate een kind sterker gelooft dat het iets niet kan, zal het minder intrinsiek gemotiveerd zijn. Een kind dat gelooft dat het niet kan rekenen en daarom niet aan de slag gaat, wordt wel eens het belang van rekenen voorgehouden: een poging om het extrinsiek te motiveren. Dit kan uiteraard op twee manieren: “Als je niet kunt rekenen, dan zullen mensen misbruik van je maken. Je krijgt te weinig geld terug als je in de winkel afrekent. Mensen zullen je afzetten, oplichten!” dreigt meester Van Hout. Hij houdt zijn leerlingen mogelijke negatieve consequenties voor en maakt daarmee gebruik van het Zwarte Pietprincipe. Meester De Wit probeert ongemotiveerde kinderen nogal eens te motiveren volgens het Sinterklaasprincipe: “Het is belangrijk dat je goed kan rekenen. Dan weet je bijvoorbeeld hoeveel flessen drinken je in huis moet halen, als je een feestje geeft en je weet hoeveel mensen er komen. En je kunt inschatten hoeveel zakken chips je nodig hebt. En als je dan in de winkel bent en je hebt een heleboel spullen in je karretje geladen, kun je berekenen of je genoeg geld bij je hebt. Dat is heel handig.”

We hebben weinig fantasie nodig om in te zien dat het motiverender werkt wanneer iemand zèlf ergens het belang van inziet. Ouders, leraren en mentoren kunnen roepen en schreeuwen hoe belangrijk het is dat je je huiswerk maakt; een leerling die dat zèlf inziet, gaat gemotiveerder aan de slag.

 

Reageren is niet mogelijk.